Verb Tenses

In het Ijslands zijn er 8 werkwoordstijden/gemoedstoestanden, die tíðir worden genoemd. Er zijn twee echte tijden en zes tijden/modi die gevormd worden met behulp van de hulpwerkwoorden hafa en munu

Daarom moet je, als je een Ijslands werkwoord leert, ook het voltooid deelwoord en de enkelvoudige verleden vorm leren als ze onregelmatig zijn.

Hier zijn de tijden voor het werkwoord gera:

Tegenwoordig nútíð:

Hann gerir það.

Hij doet het.

Preterite (eenvoudig verleden tijd) þátíð:

Hann gerði það.

Hij deed het

Verleden tijd núliðin tíð

Hann hefur gert það.

Hij heeft het gedaan.

Voltooid verleden tijd: þáliðin tíð

Hann hafði gert það.

Hij had het gedaan.

Toekomende tijd 1: framtíð

Hann mun gera það.

Hij zal het doen.

Toekomende tijd 2: þáframtíð

Hann mun hafa gert það.

Hij zal het gedaan hebben.

Voorwaardelijke wijs 1 Skildagatíð

Hann myndi gera það

Hij zou het doen.

Voorwaardelijke wijs 2 Þáskildagatíð

Hann myndi hafa gert það

Hij zou het gedaan hebben

In het Ijslands heeft de preteriet de voorkeur in spraak en geschrift. De voltooid verleden tijd wordt meer gebruikt om te zeggen dat je iets al gedaan hebt (ég hef gert það) en dat je iets al gedaan hebt (ég hef verið að gera það).

Zoals u kunt zien worden Skildagatíð en Þáskildagatíð in het Engels niet als tijden beschouwd, maar eerder als subj

Ég gerði þetta í gær

Ik heb dit gisteren gedaan.

Ég fór í bíó í gær

Ik ging gisteren naar de bioscoop

Ég keypti mat áðan

Ik heb net voedsel gekocht

Ég hef gert þetta áður

Ik heb dit eerder gedaan

Ég hef heimsótt í Skaftafell áður

Ik heb Skaftafell eerder bezocht

Ég hef verið að reyna að ná í þig

Ik heb geprobeerd u te bereiken


De voltooid verleden tijd wordt gevormd met hafa en het voltooid deelwoord. Net als in het Engels zijn er veel onregelmatige voltooid deelwoorden.

læra, lærði, hef lært (regular)
leren, leerde, hebben geleerd

gera, gerði, hef gert (regular)
doen, deed, hebben gedaan

sjá, sá, hef séð (irregular)
zien, zagen, hebben gezien

bíta, beit, hef bitið (irregular)
bijten, beten, hebben gebeten

fara, fór, hef farið (irregular)
gaan, gingen, zijn gegaan


In het Engels beschrijft de voltooid verleden tijd ervaringen. In het Ijslands kunt u, net als in het Engels, termen toevoegen als þegar/nú þegar "al", nokkurn tíman „ooit/op elk moment“ of áður "eerder" om verder te benadrukken hoe iets eerder in het verleden is gebeurd (of niet is gebeurd), maar het is niet verplicht.

Ég hef lesið bókina. Ik heb het boek gelezen.

Ég hef nú þegar lesið bókina.

Ik heb het boek al gelezen.

Hefur þú séð eldgos?

Hebt u een uitbarsting gezien?

Hefur þú séð eldgos áður?

Hebt u al vroeger een uitbarsting gezien?

Hefur þú nokkurn tíman séð eldgos?
Heeft u ooit een uitbarsting gezien?


Het is belangrijk om alle Ijslandse werkwoordstijden te leren en te begrijpen, maar het overgrote deel van de spraak is in de tegenwoordige tijd of preterite, met de toekomende tijd er nauwelijks achteraan.

Merk op dat vier van deze zes tijden een hulpwerkwoord hafa of munu gebruiken. Het is noodzakelijk om alle vormen van deze twee werkwoorden snel te onthouden, omdat ze zo vaak gebruikt worden.

Þið hafið aldrei komið á Seyðisfjörð
Jullie zijn nog nooit in Seyðisfjörður geweest.

Þið munuð aldrei koma á Seyðisfjörð.

Jullie zullen nooit naar Seyðisfjörður komen.